Catalogus der Lichtbeeldenvereeniging 1912-13 (1912)

Record Details:

Something wrong or inaccurate about this page? Let us Know!

Thanks for helping us continually improve the quality of the Lantern search engine for all of our users! We have millions of scanned pages, so user reports are incredibly helpful for us to identify places where we can improve and update the metadata.

Please describe the issue below, and click "Submit" to send your comments to our team! If you'd prefer, you can also send us an email to mhdl@commarts.wisc.edu with your comments.




We use Optical Character Recognition (OCR) during our scanning and processing workflow to make the content of each page searchable. You can view the automatically generated text below as well as copy and paste individual pieces of text to quote in your own work.

Text recognition is never 100% accurate. Many parts of the scanned page may not be reflected in the OCR text output, including: images, page layout, certain fonts or handwriting.

17 Gietscherpoort. Aan de gletschertong, het einde, waar sneeuw en üs zyn weggesmolten, en op de wnlde blokken van de eindmoreene liggen verstrooid, komt het modderige sneeuwwater van de jonge rivier uit een boogvormige spleet bruisen; de gietscherpoort. De vloer, voor zoover hij vrij ligt, is gladge- schuurd. Teekening. 18 Gletschertafel. Teekening. 19 Gletschertafel. Uit de smeltende sneeuw steken üszuilen op, door een steenen tafel gedekt, die naai- den zonkant gericht staat. Het is de gletschertafel, waarvan de zon den voet niet kan wegsmelten. Teekening. 20 Gletschermeer. Behalve de groote dalgletschers bestaan er nog andere, die nestelen in de spleten van de bergtoppen. Ze zijn heel steil, maar op een hoogte van 25U0— 3500 M. gaan ze vaak in een soort van een bekken over. waar de gletscher zich kan uitbreiden. Soms, als het ijs zich voor de warmte teruggetrokken heeft, komt zoo’n bekken vrij, en meestal komt er een meertje in, het z.g. gletscher- meer. Andere gletschers liggen byna loodrecht tegen de wanden. Als nu de zon schijnt. i aken door ’t aan- schuivende ijs, gedrukt door de steeds vallende sneeuw, beneden aan den afgrond groote stukken ijs los, en vallen met donderend geweld naar beneden: de z g. glet- scherlawinen, waarvan het hoog- gebergte den geheelen zomer weer- schalt. 21 De Aletsch-Gletscher, de grootste gletscher van heel Zwitserland, die ruim 3 uren gaans lang is, en ligt aan de zuidzijde van het Berner- oberland. 22 De Morteratschgletscher in ’t Engadin is bekend om zijn vele gletscher- molens. 23 Chamonix en Mer de Glacé. Dit middelpunt van toeristen en berg- beklimmers ligt nint meer in Zwitserland (de Mont-Blanc). 24 Mer de Glacé en Mauvais Pas. Heel duidelijk zyn de zijmoreenen te zien. De nioeielyke rotsweg is geheel ongevaarlyk door de leu- ningen, die zijn aangebracht. 25 De sokken by la Mer de Glacé. Voor- een wandeling over den gletscher worden altijd sokken aangetrokken voor het uitglijden. Aan het einde ligt den weg bezaaid met wegge- gooide sokken. Dat het geen gevaarlijke of inspannende tocht is. bewyst dit gezelschap wel. •26 De Mont-Blanc (4810 M.) De grenspaal van Frankryk, Zwitserland en Italië. De meeste toppen in het hartje van het hooggebergte, dat uit een soort van leisteen bestaat, ver- toonen den vorm van een pyramide met scherpe zijden. Tallooze afwij- kingen worden genoeg door den naain aangeduid (stock, horn, den t. aiguille, becca enz.) Dat de vorm zoo scherp en kantig is komt niet alleen door het gewone verweeren, maar de dagelijksche temperatuurs- wisseling heeft er schuld aan. Daarboven in de ijle, heldere lucht wordt de steen snel en zeer sterk verhit, ’s nachts geschiedt de af- koeling even snel en krachtig, en zoo splijt de steen. 27 Rhónegietscher en Nagelisgratli. Het duidelijkstzietmen bovengenoemde uitwerking b.v. aan den St. Gothard- groep en omgeving. Soms bestaat een ,.grot” of top uit niets dan losse ' blokken en gesteenten, en steile, gladgeschuurde wanden zyn aan den voet met geröll bedekt. Zie 28. 28 Pilatus, Toralishorn. 29 Lago Maggi ore. Een van de Noord- Italiaansche meren, die nog ge- deeltelijk tot Zwitserland behooren. De Alpenmeren ontstonden waar- schijnlijk in den ijstijd door ’t schuren van de gletschers. Bijna alle komen ze voor aan den voet van ’t gebergte. Zoo stuitte in dien tyd de Rhónegietscher tegen den hoogen Jurawand, en ging in twee vleugels uiteen. De eene ging over de Jura, en vormden in Frankrijk een merenlandschap (Dombes); de twee vleugels schuur- den in Zwitserland èn het meer van Genève èn dat van Neuchatel. van Biel en van Murten uit. Tegenwoordig zyn die meren niet anders dan de diep ingesneden rivierbeddingen, zóó diep. dat ze soms tot aan zeepeil reiken, en het Lago Maggiore geldt voor nog dieper. Groote diensten doen de meren in tyden van hoog water, als de gezwollen beken en rivieren hun water in het meer storten, waar het verspreid wordt en ge- leidelijk afgevoerd.